De CIA zat al meer dan vijf jaar achter bin Laden aan, met extra kracht na de aanslagen op de ambassades in Kenia en Tanzania in 1998. Allerlei acties waren overwogen maar de mislukkingen in Iran (president Carter, 1980) en Somalië (president Bush, 1993) waarden nog rond, president Clinton accepteerde geen slachtoffers onder vrouwen en kinderen en sinds president Ford gold een verbod om te doden. Op 11 september 2001 is alles ineens anders: nu mogen zelfs passagiersvliegtuigen worden neergehaald. Woodward kijkt in dit eerste boek van vier, over de eerste honderd dagen na 11 september, achter de schermen in het Witte Huis op basis van gesprekken met hoofdrolspelers.
De president wil iemand doodmaken
Als president Bush (wat later heet:) zijn Bush Doctrine formuleert, ‘We will make no distinction between those who planned these acts and those who harbor them,’ volgens Woodward één van de belangrijkste beslissingen in de buitenlandse politiek in jaren, heeft de president national security advisor Condoleezza Rice daarover geraadpleegd maar niet minister van Buitenlandse Zaken Colin Powell, minister van Defensie Donald Rumsfeld of vice-president Dick Cheney. De gedachte is opgepikt door een speech writer. Zo zal het nog vaker gaan. ‘We have to force countries to choose,’ stelt Bush, die in de woorden van Woodward op weg gaat naar een gecompliceerde en langdurige oorlog ‘without much of a map.’ CIA directeur George Tenet waarschuwt dat het om zeker zestig landen gaat. ‘Let’s pick them off one at a time,’ zegt de president.
In de discussie wie Amerika moet aanvallen, bin Laden of bepaalde staten, introduceert Rumsfeld op 12 september in de National Security Council (NSC) Irak, maar Richard Clarke, terrorisme-adviseur van de NSC, had dat vroeg die ochtend al opgevangen (Richard Clarke: Against All Enemies): ‘Then I realised with almost a sharp physical pain that Rumsfeld and Wolfowitz were going to try to take advantage of this national tragedy to promote their agenda about Iraq.’ Bush begrijpt dat het een lange oorlog wordt en Powell ziet dat hij moe wordt van alle gepraat. ‘The president wanted to kill somebody,’ vat Woodward het gevoel samen. Het eerste doel wordt Afghanistan, waar de Amerikanen bestuderen wat de Russen er deden om vervolgens precies het omgekeerde te doen.
Echo’s van Vietnam
Colin Powell zet in de eerstvolgende kabinetsvergadering uiteen dat dit de gelegenheid is om de relaties in de wereld blijvend nieuw vorm te geven. Hij had die ochtend al 35 regeringsleiders gebeld, bouwend aan coalities, en had nog 12 op zijn lijstje staan, maar Bush wil zich niet door andere landen laten hinderen: ‘At some point, we may be the only ones left. That’s okay with me. We are America.’ De CIA krijgt van de president ongekende bevoegdheden. Irak moet wachten; onderzocht wordt welke relatie Saddam Hoessein heeft met al Qaeda en 11 september (later doet het er niet meer toe dat die verbinding er niet is, al schijnt een meerderheid van de Amerikanen dat nog steeds te geloven). President Bush spreekt van het te bestrijden ‘evil’ en noemt dit ‘a crusade’, wat snel moet worden teruggenomen vanwege de ongelukkige connotaties. De Combat Air Patrol kan dag en nacht in de lucht worden gehoord, de wacht houdend over Washington.
Weken na 11 september gaat de discussie nog steeds over een actie, niet over strategie: Powells ergste nachtmerrie, ‘bomb and hope. Vietnam kept flooding back.’ Op 7 oktober beginnen de bombardementen op Afghanistan en de president trekt binnenskamers een parallel met de Tweede Wereldoorlog: ‘I’m here for a reason.’ Rumsfeld wil beslist geen nation building. Eerst is nog alleen de CIA op de grond, rijst, wapens en geld uitdelend en Taliban omkopend met harde dollars. 102 dagen na 11 september is regime change in Afghanistan een feit.
Bob Woodward: Bush at War. New York 2002
Comments